Geven we vanuit Nederland wel effectief ontwikkelingshulp?
De uitspraken van VVD-kamerlid Hirshi Ali hebben deze week veel aandacht gekregen in het nieuws. In eerste instantie leverde haar kritische vragen in de kamer een aantal geïrriteerde reacties op van ander kamerleden, die vooral wilden horen of de afgesproken 0,8 procenten ontwikkelingshulp wel of niet ter discussie werd gesteld. Doordat de discussie hierdoor gericht werd op de te doneren ‘eurocenten’ vanuit de Nederlandse portemonnee, is de fundamentelere vraag op de achtergrond geraakt: geven we vanuit Nederland wel effectief ontwikkelingshulp?
Donorland
Nederlanders zijn gewend ruimhartig te doneren aan goede doelen. Hoewel de donaties in de huidige economische situatie een dalende trend laten zien, varen loterijen er nog steeds wel bij, en zetten ze miljoenen Euro’s om. Voor de grote ontwikkelingsorganisaties in Nederland is bijvoorbeeld de Postcodeloterij een belangrijke bron van inkomsten. Daarnaast geven veel mensen extra geld aan collectanten en aan de goede doelen die men zelf een warm hart toedraagt. Liefst doet men dat op een duidelijk zichtbare wijze, als donateur bijvoorbeeld, en laten mensen hun giften registreren. De fiscus betaalt zo ook een beetje mee.De Nederlandse regering zelf draagt ook een steentje bij door deze regeringsperiode een vast bedrag van 0,8 procent van het BNP vrij te maken voor Ontwikkelingssamenwerking.
De kritische donateur
In de afgelopen twee jaar zijn grote ontwikkelingsorganisaties negatief in het nieuws gekomen. Managers van ontwikkelingsorganisaties die enorme vergoedingen ontvangen en projecten waarnaar, eenmaal opgezet, de lokale bevolking niet meer omkijkt. Tegelijkertijd let de kritische en mondige donateur meer op zijn uitgaven, en op de manier waarop de ontwikkelingsorganisatie het geld besteedt. Het effect van de twee bovengenoemde ontwikkelingen is, dat de zogenaamde ‘chari-markt’ wat meer in beweging is gekomen. Zo is er meer openheid over vergoedingen van de managers van ontwikkelingsorganisaties en veel grote ontwikkelingsorganisaties zijn daarnaast gaan werken aan hun interne verbetering en grotere transparantie.
En waar gaat het geld dan heen?
De grote geïnstitutionaliseerde organisaties kennen een aanzienlijke overhead. In grote gebouwen denken vele beleidsmedewerkers in Nederland na over de vormgeving van de ontwikkelingshulp elders. Dat hierbij invulstramienen, sjablonen, dikke invulinstructies en uitgebreide (interne) procedures horen, spreekt voor velen voor zich. Dat men daar in de echte ontwikkelingspraktijk, bijvoorbeeld een dorp in Afrika of ver weg in de rimboe van Papua Barat, mee kan werken? Nou nee. Internet geeft de hoger opgeleiden in de ontwikkelingslanden natuurlijk de mogelijkheid net zulke dikke projectvoorstellen terug te sturen. Echter, de mensen die echt hulp nodig hebben, bijvoorbeeld diep in de binnenlanden, weg van de grote steden, en weg van de hoofdwegen, worden hiermee niet bereikt en blijven kansloos.
De grotere organisaties werken daarnaast, uiteraard, via de officiële politieke kanalen. In veel gevallen is daarbij de hulp van de overheid in de betreffende ontwikkelingslanden nodig. En laat die overheid (eerst nationaal, en daarna lokaal) nu juist beginnen met een deel van het geld te gebruiken voor de eigen ‘administratie’ en ‘organisatie’. Het onderzoek van Ypie Boersma (artikel 15 augustus jl. in Trouw) geeft een meer dan schokkend beeld van de corruptie in bijvoorbeeld Indonesië.
Een van de meest schrijnende voorbeelden van de ineffectieve ontwikkelingshulp is de stand van de medische zorg in Papua Barat, voormalig Nederlands Nieuw Guinea, de meest oostelijke provincie van Indonesië. UNICEF berichtte onlangs nog op de Indonesische televisie dat door kindersterfte in Papua 70.000 kinderen onder de 5 jaar sterven. In de binnenlanden is dit getal nog veel hoger, en nadert het de 50 procent. Vervuild drinkwater, tropische ziekten en een van de hoogste percentages Aids ter wereld eisen in dit gebied hun tol. In dit buitengebied komen zelfs de nationale hulporganisaties niet, laat staan de internationale hulporganisaties.
Hoe kan het ook?
Nederland als donorland: Dat is ook terug te vinden in het grote aantal kleinere ontwikkelingsorganisaties. Onderzoek van de Stichting Duurzame Samenleving Papua Barat (SDSP) wijst uit dat alleen al voor een gebied als Papua Barat zo’n 55 tot 60 organisaties bestaan die zich vanuit Nederland op dit gebied richten. Van de kleinere organisaties zijn met name de nieuwe organisaties interessant die proberen jonge mensen te mobiliseren, en meerdere projecten oppakken in diverse delen van een ontwikkelingsland. Kenmerkend voor deze organisaties is vaak een actief lokaal netwerk en kennis van zaken over het land en een zakelijke inbreng vanuit de eigen professionaliteit. Zij gaan niet meer met handgeschreven pamfletten de straat op, maar zoeken samenwerking met stichtingen en andere (soms zakelijke) partners om projecten te realiseren. De hulp wordt rechtstreeks aan projecten gegeven, zonder extra overhead van de eigen organisatie en buiten de grote internationale (en soms corrupte) kanalen om.
De laatste trend is de vorming van samenwerkingsverbanden en betere netwerken in Nederland. Zo heeft de SDSP het initiatief genomen tot het vormen van een federatieve samenwerkingsvorm, waarbij het doel is de krachten te bundelen in Nederland, om daarmee de bevolking van Papua Barat zo optimaal mogelijk te ondersteunen. De hulpvraag vanuit Papua Barat wordt daarmee beter in kaart gebracht, kennis wordt gedeeld en fondsenwerving kan door samenwerking krachtiger aangezet worden.
Steun vanuit de politiek
Om de ontwikkelingssamenwerking eens flink op te schudden, zou de landelijke politiek meer gerichte aandacht moeten geven aan de kleinere, professionele ontwikkelingsorganisaties. Minder fondsen naar de grote instituten, en meer kansen en mogelijkheden voor de kleinere organisaties die zich keer op keer bewijzen met projecten waarmee de lokale bevolking rechtstreeks ondersteund wordt: scholen bouwen, medische hulpposten neerzetten, aankopen van het eerste vee voor boeren en aandacht voor schoon water. Nauwere samenwerking tussen de kleinere en meer gespecialiseerde organisaties is daarbij een belangrijke succesfactor. Als deze lijn nadrukkelijker door de overheid wordt ondersteund, kan met relatief geringe inspanning slagvaardiger worden gewerkt op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en komt de hulp op de juiste plek terecht.
Auteur
Drs. W.L. Bronsgeest
20 november 2003
drs. W.L. Bronsgeest is projectmanager bij de SDSP. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.